Het aanvaarden van mijn menselijkheid

Vijf maand jonge onschuld in fluweelzwarte vacht strekt zich uit naar de scheuten van de plant die boven zijn hoofd hangt. Hij kan er net niet bij. En hij heeft geen houvast. Elke dag probeert hij opnieuw. Terwijl hij groeit. Net als de scheuten.

Onder de lagen van al dat reiken naar elkaar (ligt de eenheid reeds besloten)

Het is eigenlijk niet zo dat hij werkelijk iets aan het proberen is. Hier speelt eerder de simpele, maar daarom niet minder mooie, wet van actie en reactie. Het groen boven zijn hoofd prikkelt hem en hij wil het pakken. Misschien onbewust gedreven door het vooruitzicht van een verzadigend gevoel wanneer het hem uiteindelijk lukt.

Het verlangen vervliegt op het moment dat het werkelijkheid wordt. En in feite is er geen specifiek moment, het vervliegen der dingen is een constante.

Groeien en vergaan doe je simultaan.

Het willen vastgrijpen van de scheuten is een onschuldig spel. Ontsproten uit een impuls die zich zonder enige weerstand laat inwisselen voor een andere. Ik, vanuit het perspectief van een mens dat gedreven en geteisterd wordt door verlangen, voel me aangetrokken door de notie dat het mogelijk is om iets te willen zonder het echt te willen. Verlangen naar iets, zonder het (knagende) gevoel dat ook echt nodig te hebben.

Ik reik naar het verlangen om niets te verlangen. Elke dag opnieuw. Groeiend.

Maar ondertussen stel ik mezelf wel gerust: hey, het is oké om menselijk te zijn. Ik zal mezelf niet minder graag zien omdat ik het gevoel heb niet heel te zijn. Zonder oordeel zal ik met mededogen en begrip getuige zijn van al mijn wanhopige pogingen om mezelf te ‘vullen’. Of dat ben ik toch met mijn hele hart aan het proberen.

Want ik wil mezelf echt graag zien.

odin.jpeg